Artikel 55 Behoud aanspraak op pensioen bij beëindiging deelneming
1 Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken indien er sprake is van een premie-uitkeringsovereenkomst of een premie-kapitaalovereenkomst. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
2 Bij een nieuwe premieovereenkomst of een verbeterde premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd tot de pensioendatum. Bij een premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming de vaststelling van de pensioenaanspraken als volgt uitgevoerd: het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies wordt:
a belegd tot de pensioendatum;
b aangewend voor de aankoop van een verzekerd kapitaal dat beschikbaar komt op de pensioendatum; of
c aangewend voor een verzekerde vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, al dan niet in combinatie met een aanspraak op nabestaandenpensioen.
3 Indien de opzet van de premieovereenkomst zodanig is dat de beschikbaar gestelde premie direct, en niet pas bij de beëindiging van de deelneming, wordt aangewend voor een uitkering of kapitaal, dan geldt het eerste lid.
3 4 Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming aan een pensioenregeling naar een andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.
4 5 Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het partnerpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:
- gedurende de periode dat de deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt; dan wel
- gedurende een periode van ten minste drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband, doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen, waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 61. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland.
5 6 In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 134 vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van de deelneming, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De eerste zin is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij de pensioenuitvoerder daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Consultatiedocument, p. 130:
Verminderen van risico’s bij einde dienstverband
Een partnerpensioen op risicobasis kent enkele nadelen, waarvoor hierna oplossingen worden gepresenteerd. Een nadeel van risicobasis is dat de risicodekking vervalt op het moment dat er niet langer sprake is van deelnemerschap in de pensioenregeling. [voetnoot 178: Sociale partners kunnen in de pensioenregeling overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief deelnemerschap behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.] Dit kan tot schrijnende situaties leiden, bijvoorbeeld wanneer het oude en het nieuwe dienstverband niet direct op elkaar aansluit, er geen nieuwe pensioenregeling is waarin een partnerpensioen is verzekerd, of wanneer een deelnemer besluit als zelfstandige aan de slag te gaan en daardoor geen pensioenregeling meer heeft en geen andere dekking voor het risico op overlijden heeft getroffen.
Wat betreft de positie van arbeidsongeschikte deelnemers kunnen sociale partners overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. [voetnoot 179: Vrijwel alle pensioenregelingen kennen een bepaalde mate van premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.] Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief dienstverband behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.
Een aantal nieuwe uitgangspunten bij het einde van een dienstverband zullen gaan gelden. De uitgangspunten hebben als doel het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft.
[…]
Consultatiedocument, p. 131-132:
• Uitloopperiode van drie maanden
De regering introduceert met dit wetsvoorstel een verplichte uitloopperiode van minimaal drie maanden. Dat betekent dat bij het einde van een dienstverband (en derhalve de deelneming in de pensioenregeling) de risicodekking voor partnerpensioen nog minimaal drie maanden moet worden voortgezet door de oude pensioenuitvoerder. Dit geldt ook indien een deelnemer (gedeeltelijk) ziek uit dienst treedt en bijvoorbeeld als zelfstandige aan de slag wil. Dit uitgangspunt geldt alleen als er in de pensioenregeling sprake is van een partnerpensioen ter dekking van het risico op overlijden voor de pensioendatum. In de uitloopperiode kan nooit méér pensioen verzekerd worden dan in de pensioenregeling was toegezegd, maar ook niet minder. Met de introductie van deze uitloopperiode wordt het risico dat er tijdelijk geen dekking voor partnerpensioen is voor iemand van wie het oude en het nieuwe dienstverband niet naadloos op elkaar aansluiten verminderd. De uitloopperiode is dus primair bedoeld ter overbrugging van een eventuele ‘in between jobs’-periode. Op het moment dat een werknemer een nieuwe dienstbetrekking aangaat, komt de verplichting voor de oude pensioenuitvoerder te vervallen om in geval van overlijden van de betreffende persoon een partnerpensioen uit te keren. Dit uitgangspunt geldt ongeacht of in het kader van het nieuwe dienstverband een pensioenovereenkomst is overeengekomen met een partnerpensioen. De beslissing om een nieuwe dienstbetrekking aan te gaan, met alle arbeidsvoorwaarden die daarbij horen (waaronder ook afspraken over pensioen), ligt bij de werknemer.
Desalniettemin zal de oude pensioenuitvoerder, zolang de gewezen deelnemer zijn pensioenkapitaal niet middels een individuele waardeoverdracht heeft overgedragen, vanuit de Basisregistratie Persoonsgegevens een melding krijgen van het overlijden van de gewezen deelnemer. Wanneer blijkt dat de gewezen deelnemer de pensioenregeling recentelijk heeft verlaten, zal de pensioenuitvoerder contact opnemen met de nabestaande van de gewezen deelnemer. Voor de oude pensioenuitvoerder is het immers relevant om te weten of er ten tijde van het overlijden sprake was van een nieuw dienstverband. Op die manier kan de oude pensioenuitvoerder achterhalen of er een partnerpensioen tot uitkering zal moeten komen als gevolg van het overlijden van de deelnemer in de uitloopperiode. Overigens zal ook een eventuele nieuwe pensioenuitvoerder zich uiteraard bij overlijden van de deelnemer melden bij de nabestaande.
• Bij werkloosheid wordt de risicodekking voortgezet zolang er sprake is van een uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet
De Pensioenwet regelt op dit moment dat indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen op risicobasis, de deelnemer recht op partnerpensioen behoudt zolang de deelnemer een uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet ontvangt. Indien de gewezen deelnemer tijdens de WW-periode overlijdt, komt er dus een partnerpensioen tot uitkering. Die uitkering kan wel flink lager uitpakken dan als de deelnemer vlak voor uitdiensttreding overlijdt. De hoogte van het partnerpensioen wordt afgeleid van de pensioenregeling die gold voor de uitdiensttreding. Tijdens de WW-periode wordt er gekeken naar het aantal dienstjaren bij einde dienstverband, en wordt de fictie gehanteerd dat er gedurende die periode sprake was van een partnerpensioen op kapitaalbasis. De periode van begin van de deelneming tot aan de beëindiging van de deelneming wordt genomen om de hoogte te berekenen. Het onderstaande voorbeeld maakt deze situatie duidelijk.
Voorbeeld huidige situatie voortzetting tijdens WW-periode: | |
De pensioenregeling van deelnemer A kent een partnerpensioen op risicobasis ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen. Op moment X gelden de volgende uitgangspunten: | |
Pensioengevend salaris | € 60.000 |
Franchise | € 15.000 |
Opbouwpercentage p/j | 1,50% |
Te bereiken ouderdomspensioen | € 28.350 |
Verzekerd partnerpensioen zolang A deelnemer is | € 19.845 |
Aantal dienstjaren bij ontslag | 5 jaar |
Verzekerd partnerpensioen gedurende WW-uitkering ((60.000 -/- 15.000)*1,50%*70%*5 jaar) | € 2.362,50 |
Hoewel er tijdens de WW-periode dus partnerpensioen is verzekerd, kan deze aanzienlijk lagere risicodekking tot onwenselijke situaties leiden. Het wetsvoorstel regelt dan ook dat gedurende de periode dat iemand een WW-uitkering ontvangt, de risicodekking voor partnerpensioen uit de pensioenregeling waar de betreffende persoon voorheen in deelnam, wordt voortgezet op basis van het laatstgenoten pensioengevend salaris. Dat betekent dat de betrokkene wat betreft de dekking van het partnerpensioen geen nadelige gevolgen ondervindt van de beëindiging van de deelneming gedurende de periode dat recht bestaat op een WW-uitkering. Overigens geldt dat bij een gedeeltelijke WW, sprake is van een evenredige voortzetting van de risicodekking.
Voorbeeld nieuwe situatie voortzetting tijdens WW-periode: | |
De pensioenregeling van deelnemer A kent een verzekerd partnerpensioen ter hoogte van 40% van het pensioengevend salaris. Op moment X gelden de volgende uitgangspunten: | |
Pensioengevend salaris | € 60.000 |
Franchise | n.v.t. |
Verzekerd partnerpensioen (40% van € 60.000) | € 24.000 |
Aantal dienstjaren bij ontslag | Niet relevant |
Verzekerd partnerpensioen gedurende WW-uitkering | € 24.000 |
(max. 24 maanden) |
De voortzetting van de risicodekking kan om verschillende redenen eindigen. Allereerst kan er sprake zijn van een nieuw dienstverband voor betrokkene waardoor de WW-uitkering wordt beëindigd. De WW-uitkering zal ook door UWV worden beëindigd wanneer de maximale periode waarover betrokkene een WW-uitkering kon ontvangen is verstreken. De risicodekking voor partnerpensioen komt op dat moment te vervallen.
Consultatiedocument, p. 168-169:
Artikel I, onderdeel GG en artikel VII, onderdeel GG
In artikel 55 van de Pensioenwet en artikel 66 Wvb is het behoud van aanspraak op pensioen bij beëindiging van de deelneming beschreven.
In het eerste lid is geregeld dat bij uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten de gewezen deelnemer zijn pensioenaanspraken behoudt en dat deze volledig gefinancierd dienen te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 39, vierde lid, Wvb, wordt daarmee rekening gehouden. In het derde lid staat vervolgens dat indien bij een onzuivere premieovereenkomst de premie direct (en niet pas bij einde van de deelneming) wordt aangewend voor uitkering of kapitaal het eerste lid geldt. In het voorgestelde nieuwe systeem vervallen de uitkeringsovereenkomst en de kapitaalovereenkomst en wordt bij de premie-uitkeringsovereenkomst en de premie-kapitaalovereenkomst de premie direct aangewend voor uitkering of kapitaal. Het eerste lid is daarom zo aangepast dat dit van toepassing is bij premie-uitkeringsovereenkomsten en premie-kapitaalovereenkomsten. Het derde lid vervalt.
In het tweede lid is de regeling opgenomen voor premieovereenkomsten. Deze wordt vervangen door een regeling voor de nieuwe premieovereenkomst en de verbeterde premieovereenkomst. Bij deze premieovereenkomsten wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd tot de pensioendatum.
In het nieuwe vierde lid staan nadere regels voor de situatie dat een pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis en de deelneming eindigt. Concreet wordt voorgesteld dat bij beëindiging van de deelneming in bepaalde gevallen de dekking uit hoofde van een partnerpensioen op risicobasis wordt voorgezet. Uit het feit dat het om partnerpensioen op risicobasis gaat, volgt dat het hier specifiek gaat om partnerpensioen dat wordt uitgekeerd bij overlijden van de deelnemer voor pensioendatum. Als een pensioenovereenkomst (tevens) voorziet in partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum is hiervoor een kapitaal gereserveerd dat bij beëindiging van de deelneming blijft staan.
Het wordt wenselijk geacht om bij beëindiging van de deelneming de risicodekking voor het partnerpensioen tijdelijk en onder voorwaarden voort te zetten, om het risico op grote financiële gevolgen bij overlijden van de (dan inmiddels) gewezen deelnemer die werkloos is, tussen twee banen zit of als zelfstandige aan de slag gaat voor de partner te verkleinen. Voor wat betreft de hoogte van het partnerpensioen wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming. Over de financiering van de voortzetting dient in de pensioenovereenkomst of de uitvoeringsovereenkomst een afspraak gemaakt te worden. De premie kan bijvoorbeeld worden omgeslagen over actieve deelnemers.
Bij beëindiging van de deelneming wordt, als de pensioenovereenkomst voorzag in partnerpensioen op risicobasis, in twee situaties het partnerpensioen op risicobasis tijdelijk voortgezet.
Allereerst gedurende de periode dat een deelnemer na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering in zijn woonland en die uitkering ontvangt. Deze voortzetting is in lijn met het uitgangspunt dat naar huidig recht reeds geldt. Nieuw ten opzichte van het huidige recht is de hoogte van de dekking. Uitgangspunt naar huidig recht is dat, in geval er sprake is van een partnerpensioen op risicobasis, voor de hoogte van de voortgezette dekking tijdens de periode dat recht bestaat op een werkloosheidsuitkering wordt uitgegaan van de fictie dat er gedurende de deelneming sprake was van een partnerpensioen op opbouwbasis. De hoogte van de dekking is nu dus afhankelijk van het aantal jaren dat de deelnemer heeft deelgenomen in de pensioenregeling en zal in veel gevallen lager uitvallen dan de risicodekking. Voorgesteld wordt in het nieuwe vijfde lid vast te leggen dat de risicodekking wordt voortgezet, waarbij wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming. Dit betekent dat, uitgaande van de fiscale begrenzingen en afhankelijk van de afspraken over het partnerpensioen in de pensioenovereenkomst, de hoogte van het partnerpensioen bij overlijden gedurende de periode dat recht bestaat op een werkloosheidsuitkering maximaal 50% van het laatstgenoten (afgetopte) pensioengevend loon van de deelnemer bedraagt en diensttijdonafhankelijk is.
Ten tweede wordt voorgesteld de risicodekking voor partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum automatisch voort te zetten voor een periode van ten minste drie maanden na beëindiging van de deelneming. Deze voortzetting geldt ook als een persoon op eigen initiatief besluit het dienstverband te beëindigen en in het verlengde daarvan de deelneming in de pensioenregeling eindigt. De termijn van drie maanden betreft een minimumtermijn. Werkgever en werknemer, dan wel de partijen die de pensioenregeling overeenkomen, kunnen een langere uitloopperiode overeenkomen. De verplichte uitloopperiode van drie maanden geldt alleen als er geen sprake is van een direct aansluitend dienstverband en uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband. Het is hiervoor niet relevant of in het kader van het nieuwe dienstverband ook een pensioenovereenkomst is overeengekomen en of deze pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen. Het wordt niet passend geacht dat bij indiensttreding bij een nieuwe werkgever er nog (verplichte) dekking is op basis van een pensioenregeling waaraan werd deelgenomen op grond van een eerdere dienstbetrekking. Zie in dit kader ook paragraaf PM van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Voorts eindigt de voortzetting van de risicodekking als het ouderdomspensioen ingaat. In dat laatste geval is dekking tegen het risico op overlijden vóór de pensioendatum immers niet meer relevant.
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst
Hier de tekst