Artikel 61 Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis

1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen in elk geval:

a bij beëindiging van de deelneming; en

b met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;

 waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

3 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

4 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.

5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.

6 De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

7 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien:

a de pensioenovereenkomst niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en

b de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.

8 In de pensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.

9 Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag.

10 Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis kan in de pensioenregeling worden bepaald dat het zevende lid, aanhef en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing is bij beëindiging van de deelneming. Het achtste en negende lid is van toepassing.

Consultatiedocument, p. 130:

Verminderen van risico’s bij einde dienstverband
Een partnerpensioen op risicobasis kent enkele nadelen, waarvoor hierna oplossingen worden gepresenteerd. Een nadeel van risicobasis is dat de risicodekking vervalt op het moment dat er niet langer sprake is van deelnemerschap in de pensioenregeling. [voetnoot 178: Sociale partners kunnen in de pensioenregeling overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief deelnemerschap behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.] Dit kan tot schrijnende situaties leiden, bijvoorbeeld wanneer het oude en het nieuwe dienstverband niet direct op elkaar aansluit, er geen nieuwe pensioenregeling is waarin een partnerpensioen is verzekerd, of wanneer een deelnemer besluit als zelfstandige aan de slag te gaan en daardoor geen pensioenregeling meer heeft en geen andere dekking voor het risico op overlijden heeft getroffen.

Wat betreft de positie van arbeidsongeschikte deelnemers kunnen sociale partners overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. [voetnoot 179: Vrijwel alle pensioenregelingen kennen een bepaalde mate van premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.] Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief dienstverband behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.

Een aantal nieuwe uitgangspunten bij het einde van een dienstverband zullen gaan gelden. De uitgangspunten hebben als doel het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft.

[…]

Consultatiedocument, p. 169-170:

Artikel I, onderdeel JJ en artikel VII, onderdeel JJ
Artikel 61 van de Pensioenwet en artikel 73 Wvb heeft betrekking op de uitruil van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen. Het betreft hier specifiek de uitruil van ouderdomspensioen naar een partnerpensioen op opbouwbasis (oftewel kapitaalbasis). Met het oog op het voorgestelde artikel 16 van de Pensioenwet en artikel 32 Wvb waarin onderscheid wordt gemaakt tussen partnerpensioen op risicobasis (bij overlijden voor pensioendatum) en opbouwbasis (bij overlijden op of na pensioendatum), wordt het wenselijk geacht in het eerste lid te expliciteren dat het hier specifiek gaat om de uitruil van een deel van het ouderdomspensioen naar partnerpensioen op opbouwbasis. Een deelnemer of gewezen deelnemer heeft dit recht op uitruil als de pensioenovereenkomst voorziet in ouderdomspensioen. Het recht op uitruil wordt geboden ongeacht de vraag of de pensioenovereenkomst voorziet in partnerpensioen.

Voorts wordt voorgesteld voor te schrijven dat de uitruil alleen kan plaatsvinden met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan. Hiermee vervalt de mogelijkheid om de uitruil bij beëindiging van de deelneming te laten plaatsvinden. Dit sluit aan bij het feit dat de uitruil specifiek is bedoeld is voor het partnerpensioen op opbouwbasis oftewel het partnerpensioen dat is bedoeld voor overlijden op of na de pensioendatum. Aangezien de uitruil niet meer bij beëindiging van de deelneming kan plaatsvinden, wordt voorgesteld ook de formulering in het tweede lid aan te passen en het tiende lid te laten vervallen.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat met dit wetsvoorstel op andere wijze wordt getracht te waarborgen dat een deelnemer bij beëindiging van de deelneming (tijdelijk) kan voorzien in partnerpensioen ter dekking van het risico op overlijden voor pensioendatum. Zie in dit kader het voorgestelde artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 66, vijfde lid, Wvb (uitloopperiodes) en het voorgestelde artikel 61a van de Pensioenwet en artikel 73a Wvb (uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis).

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Start typing and press Enter to search