Artikel 61a Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis

1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de deelnemer bij beëindiging van de deelneming of, voor zover van toepassing, bij afloop van de periode waarin het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vijfde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na dat moment voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.

2 Artikel 61, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Consultatiedocument, p. 130:

Verminderen van risico’s bij einde dienstverband
Een partnerpensioen op risicobasis kent enkele nadelen, waarvoor hierna oplossingen worden gepresenteerd. Een nadeel van risicobasis is dat de risicodekking vervalt op het moment dat er niet langer sprake is van deelnemerschap in de pensioenregeling. [voetnoot 178: Sociale partners kunnen in de pensioenregeling overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief deelnemerschap behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.] Dit kan tot schrijnende situaties leiden, bijvoorbeeld wanneer het oude en het nieuwe dienstverband niet direct op elkaar aansluit, er geen nieuwe pensioenregeling is waarin een partnerpensioen is verzekerd, of wanneer een deelnemer besluit als zelfstandige aan de slag te gaan en daardoor geen pensioenregeling meer heeft en geen andere dekking voor het risico op overlijden heeft getroffen.

Wat betreft de positie van arbeidsongeschikte deelnemers kunnen sociale partners overeenkomen dat de pensioenregeling, na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte, premievrij voortgezet kan worden. [voetnoot 179: Vrijwel alle pensioenregelingen kennen een bepaalde mate van premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.] Deze premievrije voortzetting is van toepassing zolang er recht bestaat op een WIA-uitkering. De mate van voortzetting van de premievrije voortzetting is veelal afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Concreet betekent dit dat de arbeidsongeschikte deelnemer uit hoofde van de premievrije voortzetting een actief dienstverband behoudt, hetgeen betekent dat er ook in dat geval nog dekking is voor het partnerpensioen.

Een aantal nieuwe uitgangspunten bij het einde van een dienstverband zullen gaan gelden. De uitgangspunten hebben als doel het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft.

[…]

Consultatiedocument, p. 133:

Vanuit het perspectief van de deelnemer kan het wenselijk zijn om de risicodekking langer voort te zetten dan gedurende de voorgestelde uitloopperiode van minimaal drie maanden, dan wel na afloop van de voortzetting van de risicodekking gedurende de WW-periode. Een voortzetting van de risicodekking kan voor de (gewezen) deelnemer een manier zijn om het financiële risico dat mogelijk gelopen wordt bij overlijden voor de pensioendatum af te dekken. Voor de financiering van deze vrijwillige voortzetting kan het reeds gespaarde pensioenvermogen voor het ouderdomspensioen worden gebruikt. De regering stelt daarom voor de deelnemer bij het einde van de uitloopperiode dan wel na afloop van de risicodekking gedurende de WW-periode een keuzemoment te geven om de risicodekking vrijwillig voort te zetten door middel van een uitruil van het gespaarde pensioenvermogen. De mogelijkheid geldt evenzeer voor een deelnemer die (gedeeltelijk) ziek uit dienst treedt en bijvoorbeeld als zelfstandige aan de slag wil.

Het wordt wenselijk geacht om een beperking aan te brengen in de mogelijkheden van het gebruik van het pensioenvermogen voor de vrijwillige voortzetting van de risicodekking. Het wetsvoorstel stelt een beperking in de tijd voor van drie jaar. Concreet betekent dit dat een deelnemer bij einde dienstverband, na afloop van de uitloopperiode of het einde van de WW-periode, ervoor kan kiezen om de risicodekking, gefinancierd vanuit zijn eigen pensioenvermogen, voort te zetten. Met als maximum een periode van drie jaar. Deze periode van drie jaar sluit aan bij de huidige maximale termijn van de vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling zoals is vastgelegd in het huidige artikel 54 van de Pensioenwet. De termijn is gesteld op drie jaar, vanuit het oogpunt dat de relatie met het oude dienstverband na drie jaar te ver is ‘verwaterd’ om een tweede pijler pensioen te kunnen voortzetten. Daarnaast zorgt een beperking in de tijd ervoor dat niet het volledige pensioenvermogen gebruikt wordt ter financiering van de voorzetting van de risicodekking. Als het risico zich niet voordoet, heeft de risicodekking na afloop van de verzekerde periode geen waarde meer. Tegelijkertijd is het pensioenvermogen, waaruit de risicopremies worden onttrokken wel verminderd. Door hier een beperking aan te stellen, behoudt het grootste deel van het pensioenvermogen de pensioenbestemming. Dit is ook de reden dat er voor de voortzetting van de risicodekking via de uitruil van ouderdomspensioen niet wordt aangesloten bij de mogelijkheid die nu geboden wordt om de pensioenregeling tien jaar vrijwillig voort te zetten. [voetnoot 180: Artikel 54 lid 2, van de Pensioenwet.] In tegenstelling tot de vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling die we nu kennen, vermindert de voortzetting van risicodekking door middel van een uitruil het pensioenvermogen. De regering acht het daarom van belang om hier een beperking aan te stellen.

[…]

Consultatiedocument, p. 170-171:

Artikel I, onderdeel KK en artikel VII, onderdeel KK
Met dit onderdeel wordt voorgesteld onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid te creëren voor deelnemers om ouderdomspensioen uit te ruilen voor – kort gezegd – het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis oftewel het partnerpensioen dat is bedoeld voor overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum.

In het voorgestelde eerste lid is vastgelegd wanneer een deelnemer het recht heeft om in plaats van het ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op risicobasis. Hiervoor geldt als voorwaarde dat een deelnemer het recht op uitruil enkel heeft als de pensioenovereenkomst zowel voorziet in een ouderdomspensioen als een partnerpensioen op risicobasis. De deelnemer heeft op twee momenten de mogelijkheid om van dit uitruilrecht gebruik te maken, te weten: (1) bij beëindiging van de deelneming en (2) voor zover van toepassing, op het moment waarop de voortzetting van het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 66, vijfde lid, Wvb eindigt.

Als een deelnemer gebruikmaakt van dit recht op uitruil, heeft diens partner bij overlijden van de (dan inmiddels) gewezen deelnemer in periode waarin de risicodekking wordt voortgezet aanspraak op partnerpensioen. Voorgesteld wordt dat de dekking qua hoogte wordt voortgezet zoals die op de dag voor beëindiging van de deelneming was.

De mogelijkheid om het partnerpensioen op risicobasis door middel van uitruil van ouderdomspensioen voort te zetten, is in tijd beperkt. Het voorstel is om de deelnemer het recht te geven om het partnerpensioen op risicobasis voort te zetten voor een periode van ten hoogste drie jaar na beëindiging van de deelneming respectievelijk het moment waarop de eerdergenoemde voortzetting van het partnerpensioen op risicobasis eindigt. Het staat partijen vrij om in de pensioenovereenkomst het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis voor een langere duur dan drie jaar mogelijk te maken.

Met het tweede lid wordt voorgesteld artikel 61, derde, vierde en zesde lid, van de Pensioenwet of artikel 73, derde, vierde en zesde lid, Wvb van overeenkomstige toepassing te verklaren op de uitruil van (een deel van) het ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis. Hieruit volgt onder meer dat bij gebruikmaking van het recht op uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis geen onderscheid mag worden gemaakt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet, dat bij vaststelling van de ruilvoet of opbouwkeuzevoet moet worden voldaan aan de eis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en dat er geen ouderdomspensioen kan worden uitgeruild waar een recht op uitbetaling op rust jegens een uitvoeringsorgaan als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Met het derde lid wordt voorgesteld om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot dit artikel. Dit wordt onder meer relevant geacht voor de eis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en de informatievoorziening over het keuzerecht.

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Start typing and press Enter to search