Artikel 63 Variatie hoogte pensioenuitkering

1 De hoogte van een pensioen kan na ingang variëren mits:

a de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering; en

b de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld.

2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.

3 In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingang van het pensioen, de mate van variatie uiterlijk vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de pensioengerechtigde.

4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt bij variabele uitkeringen de mate van variatie vastgesteld uitgaande van de rendementsverwachtingen op de ingangsdatum van het pensioen. Bij variabele uitkeringen blijven aanpassingen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op de ingangsdatum van het pensioen het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 63a, derde lid.

5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Consultatiedocument, p. 23-24:

In het nieuwe contract worden naast een hoger projectierendement [voetnoot 30: Indien wordt gekozen voor een projectierendement dat lager uitkomt dan de risicovrije rente, bijvoorbeeld door het inrekenen van een marge voor inflatie, is overigens sprake van het in de tijd vooruitschuiven van een deel van de uitkeringen.] ook andere keuzemogelijkheden geboden om uitkeringen naar voren te halen. Het gaat dan om de opname van een bedrag ineens, de keuzemogelijkheid voor het hoog-laag-pensioen en vervroegde pensioeningang (mits de laatste twee keuzemogelijkheden worden aangeboden in de pensioenregeling). In het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen [voetnoot 31: Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 2.] is geregeld dat deelnemers niet tegelijk mogen kiezen voor een hoog-laagpensioen én een bedrag ineens. In dit wetsvoorstel worden geen aanvullende voorwaarden gesteld voor het combineren van deze keuzemogelijkheden. Wel moet de deelnemer uiteraard goed geïnformeerd worden over de gevolgen van deze keuzemogelijkheden, zoals een lagere uitkering na verloop van tijd of een grotere kans op dalende uitkeringen. Voorts moet de pensioenuitvoerder kwalitatief en kwantitatief kunnen onderbouwen dat de vormgeving van de pensioenregeling met betrekking tot de uitkeringssnelheid en de hierbij aangeboden keuzemogelijkheden passend zijn en in belang van deelnemers [voetnoot 32: Hiermee wordt ook gedoeld op gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden.] , rekening houdend met het risico dat de pensioenuitkering ontoereikend is op hogere leeftijd.

[…]

Consultatiedocument, p. 171:

Artikel I, onderdeel MM en artikel VII, onderdeel MM
In artikel 63, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 75, vierde lid, Wvb staat dat bij variabele uitkeringen de verwerking van financiële mee- en tegenvallers als gevolg van beleggingen, ontwikkeling in de levensverwachting of sterfteresultaat niet wordt gezien als een variatie in de hoogte van de uitkering als bedoeld in die artikelen. Daaraan wordt toegevoegd dat dit ook het geval is bij een periodieke vaste stijging of daling (bij een verbeterde premieovereenkomst) of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente (bij een nieuwe premieovereenkomst).

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Hier de tekst

Start typing and press Enter to search